Naar verluidt zou er reeds een soort petanque gespeeld zijn aan de oevers van de Nijl zo’n 4000-5000 jaar voor Chr. In het graf van een jonge Egyptische Farao vond men inderdaad, tussen de voorwerpen die hem in het leven na de dood moesten vergezellen, twee ballen, iets groter dan een tennisbal, en een klein balletje dat als doel had kunnen dienen.

Ook in de Middellandse zee werden ooit stenen ballen gevonden van Fenicische afkomst (1200-800 v. Chr.) die best petanqueballen konden zijn.

Zeker is dat later de Grieken en de Romeinen het Jeu de Boules beoefenden:

  • de Grieken (1000 j. v. Chr.) tijdens atletiekwedstrijden als vorm van verstrooiing of als krachtoefening om het verst te werpen;
  • de Romeinen (500 j. v. Chr.) als behendigheidsoefening om zo dicht mogelijk bij het doel te werpen.

Zo goed als zeker is ook dat het de Romeinen zijn geweest die het spel in eerste instantie uitvoerden naar de Provence, de Languedoc… enz… en dat de plaatselijke bevolking het doelspel na hun vertrek is blijven spelen.

Met de komst van de Barbaren verdween het balspel vervolgens tijdelijk op de achtergrond.

In de 14de eeuw, met Karel V, staken de ballen echter weer de kop op, vooral in militaire kringen.

Uiteindelijk ontstonden (door de eeuwen heen) in Frankrijk twee klassieke vormen van het balspel: la LONGUE ook wel het JEU PROVENCAL of la LYONNAISE genoemd.

Het Jeu Provençal wordt gespeeld met ballen die 900 gr. mogen wegen en een diameter hebben tussen de 7 en 9 cm. De speelafstand ligt tussen de 14 en de 22 meter. De pointeur staat met één voet in een cirkel en zet met de andere een pas naar rechts of naar links. Op dat ogenblik wordt de cirkel verlaten en werpt men op één been. De schutters in het Jeu Provençal schieten in volle aanloop.

Bij het spelen van la Lyonnaise worden ballen gebruikt met een diameter van 9-11 cm en een gewicht schommelend tussen de 900 gr. en 1,4 kg. Het doel heeft een diameter van 4-5 cm en het spel wordt gespeeld in een kader van 27,5 m bij 2,5-4 m.
Om geldig geworpen te zijn moet het doel terechtkomen in het 5m-vlak vanaf de speelvoetlijn (ligne de pied de jeux). De gepointeerde ballen mogen tot op 50 cm van de uiterste verlieslijn gaan. De pointeurs spelen met beide voeten bij elkaar. De schutters nemen een aanloop tot aan de speelvoetlijn en hun bal moet rechtstreeks op de te schieten bal vallen of maximaal 50 cm ervoor. Anders is hun worp ongeldig.

Gemeenschappelijk aan beide spelen is dat er een enorme behendigheid bij te pas komt, evenals kracht en uithoudingsvermogen, wil men er iets van terechtbrengen.

In dit alles kwam verandering toen in 1910 in La Ciotat, een stadje bij Marseille, het eigenlijke PETANQUESPEL werd uitgedacht.
Tijdens een spel à la Longue zat Jules Le Noir, een voormalig kampioen, zich als toeschouwer behoorlijk te vervelen. Zelf kon hij niet meer meespelen sinds hij door reuma was geveld en naar de stoel verwezen. Plots pakte hij een paar ballen en wierp zomaar een doel op korte afstand voor zich uit. Hij pointeerde vanuit zijn stoel. Probeerde ook te schieten en… schoot raak. Ernest Pitiot, een andere toeschouwer, zag wat er gebeurde en vroeg of hij mocht meespelen. Hij zou een cirkel op de grond trekken en van daaruit werpen met beide voeten naast mekaar (= pieds tanqués). Het petanquespel was geboren.
De overdreven acrobatische en atletische eisen van la Longue en la Lyonnaise vielen weg. Voortaan zou zowat iedereen het nieuwe spel kunnen spelen.

Het duurde evenwel nog tot in 1945 vooraleer de petanquespelers zich in een eigen Franse Federatie groepeerden. Hieruit ontstond in 1958 de Internationale Petanquefederatie (F.I.P.J.P.). Het is vooral dankzij vakanties in Frankrijk dat de petanque uiteindelijk internationaal is doorgebroken.